Riek Poesses smokkeltocht


Het verhaal van hoe Riek Poesse een stekje van een Maple leaf vanuit Canada naar Vorden smokkelde, is bekend. In de nalatenschap van Riek Poesse zit echter een artikel dat ze zelf in 2004 schreef met meer details, die daardoor een interessant licht werpen op de sociaaleconomische omstandigheden in Vorden, Engeland en Canada vlak na de Tweede Wereldoorlog.

Naar aanleiding van het project ‘De 20 geallieerde gezichten van Vorden’ kwam ik in contact met een nabestaande van Riek Poesse. De moeder van Riek, Hermien Poesse, onderhield lange tijd contact met verschillende nabestaanden van geallieerde militairen die in Vorden zijn begraven.

Zo ook met de nabestaanden van Leonard Frank Cooke die in buurtschap Linde verongelukte op 31 mei 1942. Hoe innig de relatie was tussen de families Cooke en Poesse is niet duidelijk, maar blijkbaar was die sterk genoeg om Riek Poesse in een korte vakantie vanuit de Verenigde Staten naar Toronto te laten reizen.

Wat Riek daar deed, hoe ze daar terechtkwam en hoe ze het stekje van de Maple leaf mee wist te krijgen naar Vorden, schreef ze in 2004 op. Waarschijnlijk omdat een stekje van de meegesmokkelde Maple leaf alsnog op het graf te plaatsen. Wat Riek opschreef wordt hieronder één op één weergegeven. Ik heb alleen wat interpunctie toegevoegd, om het leesbaarder te maken.

Een Canadese boom in Vorden

Een oorlogsboom in Vorden, door mijzelf (R. Poesse) uit Toronto in Canada gehaald en een stekje daarvan staat op ’t kerkhof bij hun verongelukte zoon.

In 1946 na de oorlog had ik mijn opleiding aan de huishoudschool in Zutphen klaar. Ik wist niet of ik door ging leren of ging werken. In de vakantie, juli en augustus, kwam ik op ’t idee om voor 1 jaar naar Engeland te gaan als Moedershulp. Met mijn vriendin keken we alle kranten na die we te pakken kregen en zowaar 1 advertentie van Ms. Best in Combe Down bij Bristol voor een Moedershulp met 2 kinderen, een meisje van 7 jaar en een jongen van 4 jaar, en de 3de op komst. Ik kreeg de baan voor oktober, de baby was dan geboren.

De familie Poesse met inwonende militairen poseren in de achtertuin van ’t Elshof.

In september 1946 kwam een Engelse Officier beroep arts met 3 medewerkers bij ons op ’t Elshof in Vorden onderdak vragen. Het waren onze bevrijders en mijn ouders vonden het goed. Toen kwam de 2de vraag. In het busje lag vlees en boter; of mijn moeder dat wilde braden en dan maakte hij met ons en zijn mede soldaten er een gezellig diner van. Mijn moeder had voor enkele groentes en aardappelen gezorgd. Wij zaten ’s avonds met 10 aan tafel en het was heerlijk en gezellig. In Engeland in 1946 zat een officier nooit met zijn personeel aan tafel. Dat kon daar niet; etiquette.

De volgende dag was ik ziek van al dat lekkere eten. De Engelse arts kwam en gaf mij 2 dagen bedrust. Wat een ramp. Beneden zongen allen die thuis waren, ook de Engelsen, gezellig bij de piano met liedjes enz. Toen ik de 3de dag weer beneden was, hebben we de Engelsen ’s nachts om 6 uur met ons allen naar het Marktplein in Vorden gebracht en dat was het afscheid.

Toen ik de baan in Engeland in augustus voor oktober 1946 kreeg, schreef mijn moeder naar de Engelse arts voor inlichtingen over de familie in Combe Down waar ik heen wilde. Het was een goed officiersgezin en verder wist hij niets. In begin oktober 1946 ging ik naar Mr. Best. De baby een meisje was in oktober geboren en de baby werd de eerste maanden door haar moeder verzorgd.

Toen ik daar in Combe Down een paar maanden werkte, vertelde de familie mij dat het gezin 2 jaar naar Amerika ging. Commander Best was daar te werk gesteld en er mocht 1 hulp op kosten van de marine mee, omdat het gezin 3 kinderen onder de 10 jaar had. Deze persoon mocht gratis mee, maar moest de 2 jaar blijven en met de ouders en de 3 kinderen mee terug. De beslissing van mij was moeilijk maar ik heb het gedaan en heb er geen echte spijt van gehad. Het is me daar goed bevallen, maar wel heel druk. Het was van september 1947 tot juli 1949.

In 1949 in Amerika kreeg ik van maandag tot vrijdag vakantie en wist ik niet, waar ik heen moest gaan om de dagen gezellig door te brengen. Onze familie in Nederland zorgde in Vorden voor de graven van de gesneuvelde vliegeniers. Ze kwamen uit Engeland maar er waren 2  Canadezen bij. Wie van de 4 kinderen thuis was hielp vader en moeder met de bloemen op zaterdag met de auto naar het kerkhof brengen. Die werden in de 10 hulzen op de 10 graven gezet. Als wij zelf geen bloemen hadden mochten wij op een van de 8 kastelen in Vorden bloemen bij de tuinman halen.  

Herdenking in mei 1946 bij de geallieerde graven in Vorden met vooraan Hendrik Poesse.

Mijn moeder schreef met iedere familie 1 of 2 maal per jaar die daar op gesteld waren. Een van deze ouders  was de familie Cooke in Canada in Toronto. Deze ouders hadden 2 zoons in deze oorlog verloren. Een zoon in ergens in Europa en de 2de zoon in Vorden, hun vliegtuig werd door de Duitsers naar beneden geschoten. Mijn moeder schreef naar die familie en ik mocht komen. Ik schreef naar Toronto naar de familie Cooke dat ik dinsdag (de datum weet ik niet meer) om 6 uur ’s avonds naar hun toe kwam. De hele kamer zat vol met kinderen en kleinkinderen.

De ouders van Leonard Frank Cooke in Canada.

De familie Cooke had een groot gezin en omdat 2 zoons geen baan hadden, waren die in dienst gegaan en allebeide gesneuveld. Het was een hele reis met de Greyhond bus naar Toronto te reizen. We vertrokken om 9 uur uit Washington kwamen langs de Niagara waterval. Niemand mocht uit de bus, maar de bus stopte wel even. Ik had brood en drinken bij me. ’s Nachts werd er gestopt en we moesten uit de bus in een zaaltje met een toilet en een wastafel; de chauffeur had een uur vrij. De buitendeur ging op slot. Toen weer verder en we waren om 6 uur in Toronto.

De zoon die in Toronto woonde was bakker en nam mij de woensdag mee naar een Indianen-reservaat en verkocht daar brood. Er was een speciaal broodje dat hij niet verkocht had en aan mij meegaf voor zijn ouders. Die familie was arm. De volgende dag mocht ik weer mee met de bakker en nu door Toronto. Ik kreeg aan het eind weer een broodje mee voor vader en moeder in huis.

En toen was het vrijdag en ik ging weer naar de familie Best. Ik had veel gezien en vader Cooke kwam met een boompje van ongeveer 30 cm uit de tuin de kamer binnen. Of ik deze Maple leaf op het graf van zijn zoon wilde planten. Ik wist dat we alleen losse bloemen op de geallieerde graven mochten leggen, maar beloofde mijn best te zullen doen. In die tijd mocht je geen planten en boompjes van het ene land naar een ander land meenemen. En zo kwam het boompje in de mantelzak boven in het net van de bus terecht. De douane die de bus controleerde van Canada naar Amerika liep de bus door en vroeg niets en zo was de 1ste hindernis genomen. Ik heb het boompje in de tuin geplant tot we terug gingen naar Engeland.

Commander Best werd in juni 1949 tot Capten bevorderd en heeft het boompje voor mij schoon laten maken en officieel laten inpakken. Dat was beter voor de terugreis op de boot, omdat die 5 dagen duurde op de Queen Marie en je dan het boompje wel mocht vervoeren. Het boompje was geen Maple leaf maar een Canadese Silvertree. Ik zat met de 3 kinderen in een mooie hut voor 4 personen en een grote rieten mand op de grond voor de jongste die nog geen 3 jaar was. We hadden een paar dagen ruw weer en de zoon was een beetje zeeziek en pas 6 jaar.

Toen wij terug in Engeland waren, schreef mijn moeder dat ik voor mijn toekomst een vak moest leren en dat ik met een paar weken op moest zeggen, om naar Nederland te komen om daar een beroep te kiezen. Mrs. Best vond het jammer omdat ze weer in verwachting van haar 4de kind was, maar ze kon het heel goed begrijpen. De oudste dochter en ik schrijven elkaar met Kerstmis en ik heb er nadat ik weg was nog wel eens gelogeerd.

De volwassen Canadese Silvertree in de tuin van ’t Elshof.

Toen ik met het boompje in de jaszak in oktober 1949 naar Nederland vertrok, hebben we in Vorden en Arnhem heel veel moeite gedaan om het op het graf van L.F. Cooke geplant te krijgen, maar geen toestemming. Ik heb het toen in de tuin op het ’t Elshof geplant en het werd daar een grote boom. (zie foto.) De familie Poesse heeft ’t huis in 1968 verkocht, omdat mijn beide ouders overleden waren. Het huis is daarna enige malen verkocht aan nieuwe bewoners. De boom werd een beetje verwaarloosd. Ik mocht ieder jaar een paar takjes er af halen die ik met een paar bloemen op 4 mei op het graf van J.F. Cooke zette.  

In 2005 op 4 mei stond een klein boompje een stek van de Canadese Silvertree voor de steen van L.F. Cooke op het kerkhof en heb ik na 60 jaar mijn opdracht vervult. De grote boom op ’t Elshof is na een zeer grondige tuin verbetering in juni of juli 2013 gesneuveld.  

Riek Poesse legt in 2005 bloemen op het graf van Cooke. Rechts toenmalig voorzitter van het 4 mei Comité Bart Hartelman.


Ondersteund door WordPress | Thema: Baskerville 2 door Anders Noren.

Omhoog ↑